Historiek van het Museum
Het Jubelpark
Het verhaal van het Museum begint in de 19e eeuw. Het Jubelpark is op dat ogenblik slechts een oefenterrein voor de burgerwacht die op zondag daar zijn bijeenkomsten houdt. Door de stedelijke expansie ontstaat een woonwijk die het centrum met de voorsteden verbindt.
In 1875 tekent de Belgische architect Gédéon Bordiau een ontwerp voor wat het Jubelpark moet worden: om de vijftigste verjaardag van de onafhankelijkheid van België te vieren, stelt hij een groene zone met tentoonstellingspaviljoenen voor. Het idee oogst heel wat succes en er wordt zelfs besloten het parkgebied uit te breiden. Later, in 1888, ter gelegenheid van de Grote Internationale Wedstrijd voor Wetenschappen en Nijverheid, krijgt het complex zijn definitieve naam: het “Jubelpark”.
De bouw van de arcades wordt in 1890 aangevat. Door financiële problemen vallen de werkzaamheden echter stil en wat reeds is voltooid, wordt voor de wereldtentoonstelling van 1897 dan maar met een plaasteren constructie afgewerkt. Ook de dood van Bordiau in 1904 zorgt voor verdere vertraging. Leopold II doet een beroep op de Franse architect Charles Girault om de zaak af te handelen. Girault wijzigt de plannen en laat in een recordtempo een majestueuze arcade met drie bogen oprichten. Deze wordt op 27 september 1905 ingehuldigd, voor de 75e verjaardag van de Belgische onafhankelijkheid.
De laatste aanpassingen worden ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling in 1910 doorgevoerd en zo krijgt het park grotendeels zijn huidige uitzicht: twee vleugels bestaande uit grote hallen die met elkaar worden verbonden door een halfcirkelvormige zuilengalerij, met de indrukwekkende drieledige triomfboog als architecturale blikvanger.
Vandaag bezit enkel het Legermuseum nog het gebouw ontworpen door Bordiau, vermits dat van de Koninklijk Musea voor Kunst en Geschiedenis in 1946 afbrandde en door een modern gebouw werd vervangen, waardoor de initiële symmetrie definitief verloren ging.
Het Legermuseum
Ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling van 1910 verzamelt een jonge officier, Louis Leconte, zo’n negenhond objecten die het militaire verleden van België moeten illustreren.
Het tentoonstelling valt heel erg in de smaak. De overheid besluit dan ook de collectie te bewaren, in de voormalige gebouwen van de Militaire School in de Abdij van Ter Kameren onder te brengen en aan Louis Leconte toe te vertrouwen. Het Legermuseum is geboren.
Na de Eerste Wereldoorlog wordt het geheel flink aangedikt met giften en schenkingen van buitenlandse regeringen. Leconte kan ook een selectie maken tussen het oorlogsmateriaal achtergelaten door de Duitsers. De collecties groeien exponentieel aan en een verhuizing dringt zich op. In 1923 vestigt het Museum zich in de noordvleugel van de Jubelpaleizen. Louis Leconte, die de actieve militaire dienst heeft verlaten, wordt als hoofdconservator aangesteld.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bezetten de Duitsers het Museum en de instelling heropent pas de deuren na het conflict. Het Museum creëert dan nieuwe departementen: militaire geschiedenis, archieven en bibliotheek, prentenkabinet en cartotheek. Op die wijze wordt de wetenschappelijke rol van de instelling voor het voetlicht gebracht en worden conservatie, restauratie en presentatie echte sleutelwoorden.
Er worden nieuwe afdelingen opgericht: in 1972 komt de afdeling Lucht- en Ruimtevaart tot stand en in 1980 opent de pantserafdeling. In 1986 verwelkomt het Museum de prachtige verzameling wapens en harnassen die vroeger in het museum van de Hallepoort (een overblijfsel van het middeleeuwse Brussel) werd tentoongesteld. In 1996 krijgt ook de marine een plaats in het Museum, waardoor alle strijdmachten worden vertegenwoordigd.
Het Legermuseum vandaag
Vandaag telt het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis niet minder dan vijf grote tentoonstellingszalen op ongeveer 40.000 m2. De architectuur en de sfeer van het geheel zijn uniek. Van de Historische Zaal met haar opstellingen uit vervlogen tijden tot de Bordiauhal met haar moderne museologie: op zijn wandeling door het Museum ontdekt de bezoeker niet enkel collecties die evolueren, maar ook nieuwe presentaties.